Waterdiepte peilen met vaste hengel

Het peilen van de waterdiepte bij het vissen met de vaste hengel is erg belangrijk voor het vangen van veel vis. Je bepaalt hiermee hoe diep het water is en dus op welke hoogte je je aas aan de vis moet presenteren. Waterdiepte peilen is niet moeilijk, maar toch gaan er snel dingen mis. Hieronder lees je, hoe je eenvoudig de waterdiepte peilt bij het vissen op witvis met de vaste hengel.

Peillood

PeilloodBij het peilen van de waterdiepte met de vaste hengel maak je gebruik van een opgetuigde vaste hengel en peillood. Peillood is relatief zwaar lood, dat je op de haak kan bevestigen. Het is belangrijk om peillood te gebruiken, dat even zwaar of zwaarder is dan het maximale drijfgewicht van de dobber. Het peillood vormt namelijk het gewicht, waardoor de dobber naar de bodem van het water wordt getrokken. De eerste stap in het peilen van de waterdiepte met peillood, is het bevestigen van peillood aan de haak. Sommige peilloodjes kun je als een soort knijper om de haak zetten, terwijl anderen bestaan uit lood met een gat en een stukje kurk. In het laatste geval haal je de haak door het gaatje en prik je de haakpunt vervolgens in de kurk aan de onderkant van het peillood, zodat het peillood stevig vastzit en je het niet kunt verliezen tijdens het peilen.

Waar peil je de waterdiepte?

Het peilen van de waterdiepte met de vaste hengel gebeurt altijd recht onder de hengeltop. Je peilt het water nooit op één plek. Je peilt de waterdiepte altijd op meerdere plekken om een idee van het verloop van de bodem te krijgen: zitten er bijvoorbeeld kuilen of verhogingen in de bodem of loopt de bodem stijl af? De ideale visplek hoeft niet altijd op exact de maximale hengelafstand liggen, ook ervoor of erachter kan de ideale plek liggen. De fout om slechts op één plek de waterdiepte te peilen wordt helaas vaak door beginnende sportvissers gemaakt, met een matige vangst tot gevolg. Vaak zijn goedvangende visstekken te vinden tegen een taluut of op een verhoging in een vlakke bodem (een ‘tafeltje’).

Waterdiepte peilen

Als het peillood recht onder de hengeltop in het water ligt, kunnen drie verschillende scenario’s zich voordoen:
1) De dobber staat precies rechtop in het water
De dobber staat precies op de juiste diepte afgesteld, je hoeft er niets aan te veranderen! Het is erg onwaarschijnlijk dat je de waterdiepte de eerste keer direct goed hebt ingeschat, maar het kan gebeuren! Zeker als je vaker op een bepaalde stek vist met de vaste hengel en je de tuigjes steeds netjes op een plankje bindt.

2) De dobber zinkt
De dobber staat nu te ondiep afgesteld: je moet de dobber op de hoofdlijn omhoog schuiven, zodat het puntje of de antenne net boven het water uitsteekt. Nadat je de dobber omhoog hebt geschoven, controleer je opnieuw of je het puntje van de dobber boven het water ziet uitsteken: is dit het geval, dan weet je dat je aas precies tegen de bodem aan gepresenteerd wordt aan de vis.

3) De dobber gaat plat op het water drijven
De dobber is te diep afgesteld: je moet de dobber op de hoofdlijn naar beneden schuiven (richting de haak). Peil vervolgens opnieuw om te controleren of de dobber rechtop in het water gaat staan. Is dit het geval? Dan weet je dat je aas wederom tegen de bodem aan gepresenteerd wordt.

Grotere witvis: op de bodem

Wil je nu vissen op de grotere witvis, dan is het handig om niet met je aas tegen de bodem aan te vissen, maar het aas echt op de bodem te hebben liggen. Om dit te bereiken peil je de waterdiepte zoals hierboven beschreven. Op het moment dat je gaat vissen, schuif je de dobber 20cm omhoog op de hoofdlijn. Je weet nu dat het aas op de bodem aan de grotere witvis wordt gepresenteerd.